woensdag 11 juli 2012

Een zeemansleven in oorlogstijd


Je loopt bij De Slegte, je kijkt eens bij de boeken over scheepvaart omdat je man en je grootvader hebben gevaren en je vader ook bij een scheepvaartmaatschappij heeft gewerkt. Je ziet een boek staan dat je aandacht trekt en je ziet op de cover een schilderij waarop je grootvader is afgebeeld. Dat schilderij hing vroeger altijd boven het bureau van je (inmiddels overleden) vader en de afgelopen twintig jaar heb je je meermalen afgevraagd waar het eigenlijk gebleven was.
Dit overkwam de mevrouw die twee weken geleden in de kantine van het museum tegenover ons aan tafel zat. Het schilderij is gemaakt door Evert Jan Ligtelijn (1893-1975), die in opdracht van de KNSM regelmatig schilderijen maakte aan boord van KNSM-schepen. De afgebeelde kapitein was Barend Klip, in leven gezagvoerder op het s.s. ‘Cottica’ van de KNSM.
Barend Klip was afkomstig uit een eenvoudig gezin uit Ballum op Ameland. Begonnen als scheepsjongen, “voor de mast” zoals dat heet, klom hij door de afwisseling van varen en opleiding het lange traject naar de top: vierde stuurman, derde stuurman, tweede, eerste en vervolgens kapitein.

Het moet een aardige man zijn geweest, maar wel met natuurlijk gezag, te oordelen naar de foto’s die zijn kleindochter had meegenomen. Samen met de documenten en de foto’s die haar vader meer dan vijftien jaar geleden al aan het museum had geschonken, ontstond op de tafel het beeld van een zeemansbestaan met lange reizen, ver van huis. Zoals zo vaak liep ook het leven van kapitein Klip anders dan verwacht. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog was hij aan boord van zijn schip. Alle Nederlandse zeelieden die op dat moment buitengaats waren, werden op grond van het zogenoemde Vaarplichtbesluit onder gezag van de Nederlandse regering in ballingschap geplaatst. Ze moesten blijven varen om de geallieerde bondgenoten bij te staan in hun oorlogsinspanningen en terugkeer naar Nederland was uitgesloten.
Onder de twaalfduizend Nederlandse zeelieden die dit overkwam, was ook Barend Klip. Klip maakte deel uit van de delegatie die op 28 juni 1943 in het Canadese Ottawa aanwezig was bij de doop van prinses Margriet, waarbij ze als petekind van de Nederlandse koopvaardij werd aangenomen. Op de foto die van die plechtigheid is gemaakt, haal je hem er direct uit. Klip tobde al jaren in toenemende mate met zijn gezondheid, maar wist dat voor eenieder te verbergen en bleef op de ‘Cottica’ zijn zeemansplicht vervullen. Totdat het echt niet meer ging. Hoewel de artsen het hem ontraadden, ging hij telkens weer terug aan boord. Uiteindelijk was ook dat hem te zwaar: hij overleed aan wal op Curaçao, op 2 februari 1944. Bij zijn begrafenis was zijn oudste zoon aanwezig, evenals vele collega’s van de KNSM. In een brief aan het New Yorkse kantoor van de KNSM wordt Klip geroemd om de orde en discipline die aan boord van zijn schip heerste en die alleen mogelijk was door zijn invloed en door het respect dat hij van zijn bemanning genoot. Zijn plichtsbetrachting en zijn toewijding aan zijn vaderland en de Maatschappij werden als een voorbeeld voor velen beschouwd.
Barend Klip: een man uit één stuk!