maandag 14 juni 2010

Shaken, not stirred



Gesignaleerd in de gang op de derde verdieping van de kantoorvleugel: een kleine bar, afkomstig uit de vanmorgen afgebroken tentoonstelling Glamour op de golven. Ter geruststelling: het lijkt erger dan het is – de cocktailglazen zijn gevuld met een ondefinieerbare kunststof substantie en in de wodka-, Martini- en ginflessen zit water. En dat alles tegen de achtergrond van een opgeblazen foto van twee Zeeuwse boerinnen, afkomstig van uit de expositie Varen door Stad en Land, inmiddels ook al weer een aantal jaren geleden.
Je loopt er langs op weg naar de koffie en dan schiet je onwillekeurig dat oude liedje te binnen: In some secluded rendezvous / That overlooks the avenue / With someone sharing a delightful chat / Of this and that with cocktails for two…

woensdag 9 juni 2010

Bestuurlijke verplichtingen en een onverwachte ontmoeting



Er zijn beroerder dingen in het leven dan vergaderen op een terras in de zon. Jongstleden zaterdag werd in Vlissingen de jaarlijkse ledenbijeenkomst gehouden van de Linschoten-Vereeniging – met dubbel “e”, want opgericht in 1908 – en voorafgaand aan deze bijeenkomst kwam het bestuur van de club nog even op een terrasje bij elkaar. En de lezer van dit blog raadt al wie er in dat bestuur zit.
De Linschoten-Vereeniging heeft als doel “de bevordering van de interesse voor en de kennis van het historisch reisverhaal”. Dat klinkt voor de meeste mensen niet bepaald naar zonnige terrassen. Voordat echter het karikaturale beeld van de stoffige archieven met beschimmelde folianten weer van stal wordt gehaald, moet ik toch wel even kwijt dat de Linschoten-Vereeniging niet de doorsnee-bejaardenclub is waarvoor historische verenigingen nog wel eens worden versleten. Toegegeven, de gemiddelde leeftijd ligt wat hoger dan bij Pinkpop of Lowlands, maar de vereniging kent een nog steeds groeiend en zich verjongend ledenbestand. Daarnaast slaagt de Linschoten-Vereeniging er in om jaarlijks een reisjournaal opnieuw uit te geven, voorzien van een inleiding door een ter zake kundig historicus, die het verhaal in zijn context plaatst en van nadere toelichtingen en aantekeningen voorziet. Regelmatige bezoekers van boekhandels zullen ze wel eens zien liggen.
De vereniging is vernoemd naar de Enkhuizenaar Jan Huygen van Linschoten (1562-1611), een van de eerste Nederlanders die er in slaagde om naar Azië te reizen. In India verzamelde Van Linschoten allerlei informatie over de handel in Aziatische producten. Toen hij in 1592 in Enkhuizen terugkeerde, stelde hij twee boeken samen: één over de route die men moest volgen om in Oost-Indië te komen en één over alle producten die er te krijgen waren. Die boeken hebben een grote invloed gehad op de inspanningen van de Nederlanders om de route naar Azië te vinden, waarmee de basis zou worden gelegd voor de welvaart in de Republiek in de 17de en 18de eeuw. Er is niet voor niets in de maritieme canon speciaal een venster aan Van Linschoten gewijd.
Na de vergadering was er gelegenheid voor de leden om lezingen bij te wonen en het Zeeuws Maritiem MuZEEum te bezoeken. Maar het leukst is toch altijd de borrel na afloop. Als secretaris van zo’n club heb je regelmatig contact met de leden, van wie je er een aantal via de mail beter leert kennen. Ledenbijeenkomsten zijn dan een goede gelegenheid om de mensen ook eens in levende lijve te zien en te spreken.
En als je dan ’s avonds langs de Westerschelde terugloopt naar het station en je ziet de schepen uit Antwerpen stroomafwaarts komen, op weg naar zee, dan is het leven toch zo gek nog niet – zeker als je nog een inspirerend voorbeeld tegenkomt voor een illustratie in het Piratenjaarboek!

Zie voor de Linschoten-Vereeniging en haar activiteiten: www.linschoten-vereeniging.nl.

donderdag 3 juni 2010

Geen gemakkelijk heerschap



De observatie zij me vergeven, maar restauratoren vormen een apart slag mensen op aarde. Het zijn lone wolfs – eenzaten, zoals onze zuiderburen zo mooi zeggen – die in de beslotenheid van hun restauratieatelier de confrontatie aangaan met het kunstvoorwerp dat ze moeten restaureren. Of het nu om een schilderij, om een tekening, een prent of om een scheepsmodel gaat: het gaat tussen hen en het voorwerp, dus: “helpers weg!” Wie zich in die confrontatie mengt – of het nu een collega is of een volslagen leek – wordt vaak beschouwd als een lastige pottenkijker, die er per definitie geen zier verstand van heeft.
Over restauratoren doen binnen het Maritiem Museum de mooiste verhalen de ronde. Zo was daar - lang geleden inmiddels - die papierrestaurator die verzot was op jagen en die altijd wel een stuk pasgeschoten wild in de koelkast op zijn atelier had staan om te laten besterven. Niet meer voor te stellen anno 2010, maar never let the facts spoil a good story: de verhalen worden met de jaren uiteraard steeds mooier.
Ook de afdeling modelrestauratie in het museum kende kleurrijke figuren: uitermate kundige mannen, met een goed ontwikkeld zelfbewustzijn. Een karaktertrek die overigens bij specialisten op velerlei vakgebied wel vaker voorkomt. Die ego’s botsten dan ook wel eens met elkaar. Verschillen in karakter, aanpak en werktempo zorgden soms voor spanningen en fricties. Een moeizame verhouding tussen modelrestauratoren onderling hoorde dan ook van oudsher bij de tradities binnen het Maritiem Museum.
Een van die kleurrijke figuren was Carel van der Kellen (1909-1993), “Kareltje” voor intimi. Een tamelijk nurkse man, die resideerde in het atelier in de kelder van het oude museumgebouw aan het Burgemeester s’Jacobplein, steevast gewapend met een stompje sigaar in zijn mondhoek. Hij kon het zijn collega’s knap moeilijk maken. Zo had hij de gewoonte om af en toe sigarenrook door de tuigage van het model op zijn werktafel te blazen, zodat zijn collega aan de tegenoverliggende tafel met tranende ogen van de rook zijn werk stond te doen.
“Wat kom je hier eigenlijk doen?” voegde Van der Kellen eens een nieuwe medewerker toe, die op zijn eerste werkdag in het museum, november 1971, een kennismakingsrondje kwam maken. De toon van de vraag verried een schrijnend gebrek aan vertrouwen in de capaciteiten van de nieuweling.
“Een slecht mens”, zo werd Van der Kellen eens door een collega gekarakteriseerd, waarbij "slecht" moet worden begrepen als: moeilijk. Een slecht mens – misschien, maar wel eentje die zijn vak uitermate goed verstond en die soms ongebruikelijke materialen toepaste bij zijn modellen. Zo maakte hij een zogenoemd “flessenscheepje” met een stoomschip in plaats van een zeilschip en niet in een fles, maar in een gloeilampje. Vier strekkende centimeter vakmanschap, met een diameter van maximaal twee centimeter – a hard act to follow.
Een ander sterk staaltje was het model van een viskotter, gemaakt van ivoor en met elfeneenhalve centimeter een juweeltje van een model. Voor de tuigage was garen niet fijn genoeg in Van der Kellens ogen. In plaats daarvan gebruikte hij mensenhaar. De haren van zijn zus, die hij eerst wilde gebruiken, kleurden niet goed bij het model. Uiteindelijk gebruikte hij hoofdhaar van zijn moeder om het model mee te tuigen.
Ivoor en mensenhaar: je moet er maar opkomen wanneer je een model wilt bouwen!

…en de nieuweling uit 1971? Met hem kwam het toch nog goed. Hij bracht het tot hoofd Collecties van het museum en nam uiteindelijk na een carrière van meer dan dertig jaar afscheid.