donderdag 3 juni 2010

Geen gemakkelijk heerschap



De observatie zij me vergeven, maar restauratoren vormen een apart slag mensen op aarde. Het zijn lone wolfs – eenzaten, zoals onze zuiderburen zo mooi zeggen – die in de beslotenheid van hun restauratieatelier de confrontatie aangaan met het kunstvoorwerp dat ze moeten restaureren. Of het nu om een schilderij, om een tekening, een prent of om een scheepsmodel gaat: het gaat tussen hen en het voorwerp, dus: “helpers weg!” Wie zich in die confrontatie mengt – of het nu een collega is of een volslagen leek – wordt vaak beschouwd als een lastige pottenkijker, die er per definitie geen zier verstand van heeft.
Over restauratoren doen binnen het Maritiem Museum de mooiste verhalen de ronde. Zo was daar - lang geleden inmiddels - die papierrestaurator die verzot was op jagen en die altijd wel een stuk pasgeschoten wild in de koelkast op zijn atelier had staan om te laten besterven. Niet meer voor te stellen anno 2010, maar never let the facts spoil a good story: de verhalen worden met de jaren uiteraard steeds mooier.
Ook de afdeling modelrestauratie in het museum kende kleurrijke figuren: uitermate kundige mannen, met een goed ontwikkeld zelfbewustzijn. Een karaktertrek die overigens bij specialisten op velerlei vakgebied wel vaker voorkomt. Die ego’s botsten dan ook wel eens met elkaar. Verschillen in karakter, aanpak en werktempo zorgden soms voor spanningen en fricties. Een moeizame verhouding tussen modelrestauratoren onderling hoorde dan ook van oudsher bij de tradities binnen het Maritiem Museum.
Een van die kleurrijke figuren was Carel van der Kellen (1909-1993), “Kareltje” voor intimi. Een tamelijk nurkse man, die resideerde in het atelier in de kelder van het oude museumgebouw aan het Burgemeester s’Jacobplein, steevast gewapend met een stompje sigaar in zijn mondhoek. Hij kon het zijn collega’s knap moeilijk maken. Zo had hij de gewoonte om af en toe sigarenrook door de tuigage van het model op zijn werktafel te blazen, zodat zijn collega aan de tegenoverliggende tafel met tranende ogen van de rook zijn werk stond te doen.
“Wat kom je hier eigenlijk doen?” voegde Van der Kellen eens een nieuwe medewerker toe, die op zijn eerste werkdag in het museum, november 1971, een kennismakingsrondje kwam maken. De toon van de vraag verried een schrijnend gebrek aan vertrouwen in de capaciteiten van de nieuweling.
“Een slecht mens”, zo werd Van der Kellen eens door een collega gekarakteriseerd, waarbij "slecht" moet worden begrepen als: moeilijk. Een slecht mens – misschien, maar wel eentje die zijn vak uitermate goed verstond en die soms ongebruikelijke materialen toepaste bij zijn modellen. Zo maakte hij een zogenoemd “flessenscheepje” met een stoomschip in plaats van een zeilschip en niet in een fles, maar in een gloeilampje. Vier strekkende centimeter vakmanschap, met een diameter van maximaal twee centimeter – a hard act to follow.
Een ander sterk staaltje was het model van een viskotter, gemaakt van ivoor en met elfeneenhalve centimeter een juweeltje van een model. Voor de tuigage was garen niet fijn genoeg in Van der Kellens ogen. In plaats daarvan gebruikte hij mensenhaar. De haren van zijn zus, die hij eerst wilde gebruiken, kleurden niet goed bij het model. Uiteindelijk gebruikte hij hoofdhaar van zijn moeder om het model mee te tuigen.
Ivoor en mensenhaar: je moet er maar opkomen wanneer je een model wilt bouwen!

…en de nieuweling uit 1971? Met hem kwam het toch nog goed. Hij bracht het tot hoofd Collecties van het museum en nam uiteindelijk na een carrière van meer dan dertig jaar afscheid.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten